Deze lezing is door Rob Brunia, gehouden op 28 september 1999 in de Geref. Hogeschool Zwolle
In dit artikel wordt het onderwerp onderpresteren behandeld. Rob Brunia bespreekt wat onderpresteren is, hoe je het kunt signaleren en hoe je deze kinderen kunt helpen.
Wat is onderpresteren?
Onderpresteren komt voor in twee vormen: absoluut en relatief. Absoluut onderpresteren: het kind presteert onder de norm. Deze vorm is gemakkelijk te herkennen. Relatief onderpresteren: het kind presteert boven. de norm, maar beneden de eigen capaciteiten. Dit is een gevaarlijke situatie, moeilijk te onderkennen. Onderpresteren komt erg veel voor. Een groot aantal hoogbegaafde kinderen is of wordt helaas onderpresteerder.
Hoe ontstaat onderpresteren?
Elk kind ontwikkelt een eigen code. Elk kind kijkt op z’n eigen manier naar de omgeving, gaat daar op z’n eigen manier mee om. Het geheel van eigen regeltjes, gedachten en verwachtingen vormt samen de eigen code van het kind. Problemen ontstaan als die eigen code sterk afwijkt van de door de andere kinderen (klas, groep) gehanteerde code. De groep onderneemt dan initiatieven om -de code van het kind te veranderen. Eerst gebeurt dat vriendelijk, later zit de groep het kind (soms letterlijk) op de hukt om diens code te veranderen. Het kind moet dan kiezen.
Drie rollen
Onder druk van de groep kan het kind kiezen uit drie rollen:
- Het kind zegt ja, tegen de roep, gaat met de groepscode meedoen. Eerst heeft die keuze nog weinig gevolgen, maar later komen er steeds duidelijker signalen uit het kind zelf en uit z’n omgeving dat het kind zich niet goed manifesteert: het verliest z’n eigen waardigheid. We spreken dan van intra-persoonlijke problematiek: het kind moet zich anders manifesteren dan het is. Deze situatie leidt vaak tot verwijzingen naar psychologische hulpverlening (RIAGG).
- Het kind zegt “nee” tegen de groep. De groep zal dan ook “nee” zeggen tegen het kind. Isolement is het gevolg.
- Het kind zegt de ene keer “ja”, de andere keer “nee”. Dit noemen we code-hopping: het kind springt van de ene code naar de andere. De omgeving weet dan niet waar het kind staat, men ervaart het kind als onbetrouwbaar.
Onderpresteermachine
Wat het kind ook doet, het is ‘nooit goed. Ontsnappen aan de groepsdruk is onmogelijk. Het “anders zijn” is de directe oorzaak van de problematiek. Hoe hechter de groep, des te moeilijker heeft het kind het. Dit bevordert niet het welzijn, dus ook niet het presteren van het kind. Vandaar de term “de onderpresteermachine”. Als we ons afvragen waarom een kind niet functioneert, is daarom de eerste slap: kijken naar de sociale omgeving. Het kind wisselt van houding, van gedrag, en doet dat met een steeds hogere frequentie Voor de omgeving wordt het kind daardoor steeds ongrijpbaarder: men kan het kind niet meer volgen.
Observeren: globaal tegenover analytisch
Waarom is het ene kind hiervoor kwetsbaarder dan het andere? Deels wordt die kwetsbaarheid veroorzaakt door eigenschappen van het kind zelf. Belangrijk is bijvoorbeeld de wijze waarop het kind observeert. Veel kinderen observeren op basis van overeenkomsten. Welke overeenkomsten heelt de nieuwe ervaring met de dingen die ik al ken? Door te kijken naar overeenkomsten, kan het kind zo’n nieuwe ervaring classificeren. We noemen dit: globaal observeren.
Veel mensen met kenmerken van hoogbegaafdheid observeren echter anders: zij kijken naar de verschillen. We noemen dit: analytisch observeren.
Dit resulteert in een totaal andere kijk op dezelfde gebeurtenis. Doordat zo’n kind observeert op basis van verschillen, komen een aantal processen op gang.
Voorbeeld: een groepsgesprek, waarbij 15 kinderen observeren op basis van overeenkomsten en één kind observeert op basis van verschillen. Dat wordt een moeilijk gesprek. Het kind wordt niet begrepen, het wordt gehinderd door z’n afwijkende benadering.
Voorbeeld: tijdens de gymles loopt een detail in het spel verkeerd. Het kind protesteert, maar de groep walst daar overheen.
Vaak zijn het maar kleine dingen, kleine misverstanden, net iets anders reageren.
Dus: de verschillende wijze van observeren kan al een oorzaak van misverstanden zijn.
Verwachtingen
Een andere reden waarom sommige kinderen kwetsbaarder zijn, betreft hun verwachtingen. Wat verwacht ik van mijn omging? Veel hoogbegaafde kinderen hebben hoge verwachtingen van hun omgeving en van zichzelf. Als zo’n kind vriendschap sluit, verwacht het dat het ook altijd een beroep kan doen op het vriendje/vriendinnetje. Gaat dat vriendje de volgende dag met een ander kind spelen dan ervaart het hoogbegaafde kind dit als verbroken trouw en loyaliteit. Trouw en loyaliteit verwacht het hoogbegaafde kind niet alleen van zichzelf, maar ook van anderen. Wordt het kind in die verwachting herhaaldelijk teleurgesteld, dan kan een situatie ontstaan waarbij het kind maar niet meer aan nieuwe vriendschappen begint.
Afwijzen van het leerproces
Door hun intelligentie doorzien hoogbegaafde kinderen veel situaties direct, ze weten meteen hoe ze er mee om moeten gaan. Herkennen betekent voor hen: direct kennen en kunnen. Er is dus geen leerproces. Dit is een gevaarlijke situatie. Het kind verwacht van zichzelf dat het alles direct kent en kan, maar komt onvermijdelijk op den duur in aanraking met situaties waarin dat niet meer lukt. Het feit dat ze dan toch een leerproces in moeten, wordt door hen geïdentificeerd met domheid. Ze weigeren het leerproces aan te gaan. Dit is het basisprobleem. Dan gebeurt het volgende:
- Het kind moet iets doen, doorziet direct hoe het moet, maar in de tijd die verstrijkt tussen het herkennen en het maken van het product ontstaat onrust. Als gevolg van die onrust stopt het kind met de activiteit.
- Het kind herkent niet direct wat de bedoeling is: dan escaleert de onrust direct.
Door dit gedrag (het afwijzen van het leerproces) komen jonge kinderen in de leeftijd van 4 tot 6 jaar vaak in grote problemen. Zo’n kind begrijpt zelf niet wat er aan de hand is, de omgeving begrijpt net ook niet.
Positieve ervaring
Wat te doen als het kind het leerproces afwijst? Belangrijk is, er een positieve ervaring tegenover te stellen. In de juistgenoemde situatie 1 (onrust ontstaat ergens tussen het moment van het herkennen en het voltooien van het product) moet je het kind laten stoppen zodra die onrust opkomt. Het kind moet ervan overtuigd worden dat het goed bezig is, en dat overtuigen moet gebeuren in overeenstemming met het gevoel van het kind. Het is echter heel moeilijk om een kind dat het leerproces niet in wil gaan, van dat gedrag af te krijgen.
Bovenstaande opsomming van eigenschappen in het kind zelf, die het kind kwetsbaar maken, is niet volledig. Het zijn echter wel belangrijke factoren, waar we oog voor moeten krijgen en waarmee we moeten leren omgaan.
Technische reden voor onderpresten
Er is nog een andere reden voor onderpresteren. Een technische reden, die te maken heeft met de structuur van e intelligentie. Intelligentie bestaat uit verschillende onderdelen. De structuur van het individuele kind bepaalt hoe het kind reageert; daardoor reageert elk kind anders. H
Inadequaat gedrag
Bij kinderen die hun omgeving heel intensief beleven, zijn de invloeden van buitenaf heel groot. Ze zijn kwetsbaar vanwege de enorme hoeveelheid informatie die ze opvangen. Ze kunnen inschatten welke gevolgen hun gedrag heeft, en daarnaar gaan handelen.
Voorbeeld: meisje van 3 jaar en 1 maand, maakt thuis puzzels van 75 tot 100 stukjes: dat is veel voor die leeftijd. Op de peuterspeelzaal zijn alleen maar puzzels met maximaal 12 stukjes. Die maakt ze uiteraard moeiteloos, maar de leidsters schenken daaraan geen aandacht. Dan pakt ze twee niet passende stukken uit een puzzel van 4 stukken, drukt die tegen elkaar en stapt daarmee naar de leidster. Ze heeft in de gaten dat ze, door onhandigheid en/of onkundigheid te simuleren, wel aandacht krijgt.
Een kind dat voortdurend in situaties verkeert waar niets van hem/haar verwacht wordt, leert systematisch inadequaat gedrag. Want: adequaat gedrag wordt blijkbaar gestraft.
Voorbeeld: kind van 7 staat bij de kassa in de supermarkt, ziet alle bedragen en roept het totaalbedrag al voordat de caissière op de knop ‘totaal’ heeft gedrukt. Dat is adequaat gedrag. Maar de omstanders reageren cynisch: ‘pff wat een bijdehandje..’. Dus: inadequaat gedrag wordt beloond, bij adequaat gedrag wordt het kind in de hoek gerukt. Zo ontstaat bij het kind een drempel om adequaat gedrag te vertonen.
Vlaggetje
Adequaat gedrag komt voort uit het bewustzijn, inadequaat gedrag hoort bij latentie. Een kind dat bewust adequaat gedrag vermijdt omdat dat tocht niet beloond wordt, kiest ervoor om vanuit de latentie te reageren. Zo’n kin maakt een sullige indruk. Het is een enorm karwei om zo’n kind vanuit die passieve houding zover te krijgen dat het zich weer als een bewust wezen gaat inzetten. Als zo’n kind getest wordt, bestaat het risico dat die mogelijkheden van het kind niet uit de verf komen. Dit is de ultieme vorm van onderpresteren. Er is een reëel gevaar dat het kind hier niet meer uit komt. Als je geluk hebt, laat het kind op één deelterrein nog iets zien van zijn eigenlijke capaciteit en kun je van daaruit de weg terug proberen te aanvaarden.
Voorbeeld: een sullig kind van 6, is al bij RIAGG geweest op verdenking van autisme. Hobby van het kind, als ‘ie alleen op zijn kamer is: spelen met cijfers. Op een groot vel papier schrijft hij de cijfers van 1 tot – schrik niet – 57443. Ook noteert het een rijtje cijfers: 1 2 4 7 1 enzovoort. Het kind had dus zelf een getallenreeks verzonnen, maar niemand merkt het op. Dat bezig zijn met cijfers was het enige vlaggetje dat dit sullige kind nog omhoog stak. Zo’n signaal moet herkend worden.
Hoe langer het onderpresteren voortduurt, des te groter is het risico dat het kind genoegen neemt met z’n rol. Er komt geen vlaggetje meer omhoog en de omgeving denkt dat het kind werkelijk zo sullig is.
Repro en crea
Het wordt nog ingewikkelder. Het hoogbegaafde kind kan twee karakterstructuren hebben: repro of crea.
Een repro-kind is uitstekend in staat om de ontvangen informatie te reproduceren. Vaak hebben ze een perfect visueel geheugen: een heel bruikbare eigenschap. Aanvankelijk worden deze kinderen door hun omgeving zeer gewaardeerd.
Een crea-kind krijgt een stukje informatie en voegt daar iets van zichzelf aan toe. Er komt altijd iets bij wat er niet bij hoort, er zit altijd iets ‘anders’ bij. Voor de omgeving is dat soms leuk, vaak echter wordt het als irritant ervaren. Op jonge leeftijd is dit een onhandige eigenschap, die de resultaten op de basisschool negatief beïnvloedt. Op latere leeftijd komen uit die creativiteit echter juist extra mogelijkheden voort.
In de maatschappij hebben we beide types mensen nodig. Elke verschijningsvorm brengt zijn eigen problemen mee.
Balans
Hoe manifesteert het kind zich thuis en in z’n omgeving, welk beeld heeft men van het kind? Veel problemen tussen ouders en school worden veroorzaakt doordat het kind zich thuis hoog manifesteert, maar op school juist laag. Ouders en school praten dan over twee verschillende kinderen, waardoor misverstanden en conflicten kunnen ontstaan. Als er zo’n groot verschil bestaat tussen het manifesteren thuis en op school, is dat vaak een signaal van onderpresteren.
Wat doe je eraan? Laat de school de thuissituatie observeren, laat eventueel ook de ouders zien hoe het kind zich op school gedraagt. Maak over een langere periode (bijv. een week) video-opnames van het kind thuis en bekijk deze met school. Dit zet vaak aan tot denken, en dat denken leidt weer tot handelen. Effectief optreden is alleen mogelijk als er één beeld bestaat van het kind.
Ongelukkiger is de situatie van de gebruiken balans: het kind komt noch thuis, noch op school tot gelding. Dit is het kind dat in de latentie is ondergedoken. Een kritieke situatie.
Nu komt het: het maakt een groot verschil of zo’n kind meer repro of meer crea is. Het repro-kind kan absoluut niet tegen deze situatie, het crea-kind gaat er gemakkelijker mee om en denkt ‘Ach, ze zijn toch gek..’
Analoog of associatief leren
Er zijn nu enkele vormen, oorzaken en verbanden binnen het onderpresteren genoemd. Als we met onderpresteren geconfronteerd worden, is het van groot belang om te analyseren wat voor dit individuele kind de oorzaak van het onderpresteren is. Waarom presteert het kind onder, hoe lang gebeurt dit al? Soms zijn er heel technische, koele redenen voor onderpresteren.
Voorbeeld: in de tweede klas van de middelbare school blijkt dat een hoogbegaafd kind niet in staat is de rijtjes woorden van een vreemde taal te onthouden. Aangedragen hulp (o.a. overhoorprogramma op de computer) baat niet. Reacties zijn dan: dit kind is niet hoogbegaafd, of: dit kind is misschien wel hoogbegaafd voor de B-vakken, maar zeker niet voor de talen.
Waarom lukt het niet, die rijtjes te onthouden? Omdat gebruik wordt gemaakt van een methode van leren die niet bij deze kinderen past.
We spreken van een analoog leerproces als datgene wat geleerd moet worden, geïsoleerd wordt aangeboden. Er zijn echter kinderen die niet analoog, maar associatief leren. Gegevens worden dan onthouden in relatie tot reeds aanwezige informatie.
Rijtjes woorden leren is een analoge leermethode, die bij een associatief lerend kind nooit zal werken. Blijft de school vol harden in het analoge leerproces, dan blijft het hoogbegaafde kind matig scoren. Het zou een uitkomst zijn als kon worden overgeschakeld naar een associatief leerproces. Gedurende het ontwikkelingsproces van het kind heb je te maken met de eigen identiteit van het kind en met de omgeving. Daartussenin staat de prestatie. Presteert het kind wel, dan bevestigt de omgeving de identiteit van het kind. Blijven prestaties achterwege, dan ontkent de omgeving de identiteit van het kind.
Verslag: Dick Sanderman.